Oosterschelde wint Wouter van Dusseldorpprijs
De Wouter van Dusseldorp Aanmoedigingsprijs voor goed nieuws gaat dit jaar naar de Reederij Oosterschelde. Niet voor wat ze al doet, maar voor wat de Reederij van plan is.
Marja Goud, bestuursvoorzitter van de Stichting Zeepost die de prijs tijdens de Traditionele Schepenbeurs in Den Helder uitreikte, sprak de volgende motivatie uit:
“Toen ik Mattias Nab vorig jaar op deze beurs sprak, informeerde hij terloops ‘zeg, wat moeten we eigenlijk doen om die prijs te winnen?’. Ik heb hem toen geantwoord dat ik niet de indruk had dat ze ook maar enige aanmoediging nodig hadden. Reederij Oosterschelde heeft z’n zaakjes goed voor elkaar en aandacht is er in overvloed.
Maar toch, hier staan we dan. Bestuur en redactie zijn van mening dat de combinatie van projecten en plannen bijzonder is. Driemastschoener Oosterschelde heeft net een reis van twee jaar afgerond, waarbij er een samenwerking is aangegaan met een organisatie die jonge natuuronderzoekers de kans biedt om veldwerk uit te voeren. De combinatie van aandacht voor het in de vaart houden en gebruiken van een historisch schip, en het betrekken van jongeren bij vraagstukken op het gebied van natuuronderzoek en biodiversiteit is er één die wereldwijd aandacht heeft getrokken.
In ditzelfde jaar bestaat stevenaak Helena, het tweede schip van de Reederij, 150 jaar. Ook daar is op feestelijke wijze en met een rondreis langs verschillende havens aandacht aan besteed. De Helena wordt naast commerciële vaartochten dan ook weer gebruikt voor sociale projecten.
Deze twee projecten zijn prachtig en goed uitgevoerd, maar – zoals gezegd – hebben geen aanmoediging nodig. De reden voor de aanmoedigingsprijs is het voornemen van Stichting het Rotterdamse Zeilschip en Reederij Oosterschelde om een derde schip aan de Reederij toe te voegen: de beugsloep Johanna Hendrika (MD10). De allerlaatste van zijn soort, en momenteel in treurige staat. Er zal een zeer grondige restauratie moeten plaatsvinden voordat dit schip in gebruik genomen kan worden.”
Restauratie nog niet zeker
Reederij-directeur Gerben Nab en zijn zoon Matthias namen de prijs in ontvangst, waarna Gerben Nab beelden liet zien van de Darwin Voyage met de Oosterschelde, en dieper inging op de voorgenomen restauratie van de Johanna Hendrika.

Bij de restauratie stellen de Stichting het Rotterdamse Zeilschip en Reederij Oosterschelde zich ten doel om niet alleen te restaureren, maar ook duurzaam te behouden. Het schip dient liefst schuldenvrij in de vaart te worden gebracht, waarna het rendabel moet kunnen worden geëxploiteerd. Die exploitatie – economisch bestaansrecht – wordt gezien als een belangrijk middel om behoud op de lange termijn veilig te stellen.
De Reederij Oosterschelde bekijkt nu samen met de Stichting Het Rotterdamse Zeilschip of restauratie en exploitatie haalbaar zijn. Daar zitten nogal wat administratieve, restauratietechnische en financiële kanten aan. Zo is het van groot belang of IL&T (de scheepvaartinspectie) zal toestaan dat het schip wordt gerestaureerd als ‘bestaand schip’. Als dat niet zo is, is een rendabele exploitatie namelijk sowieso niet haalbaar.
Laatste beugsloep ter wereld
De Johanna Hendrika is zowel de eerste als de laatste beugsloep ter wereld: de eerste beugsloep die in ijzer werd gebouwd, en op dit moment voor zover bekend ook de laatste die nog ‘in leven’ is. En dat laatste is betrekkelijk, want behalve het casco is er weinig meer van over. Dat het schip toch het restaureren waard is heeft alles met de zeldzaamheid te maken. Bovendien heeft de Johanna Hendrika een rompvorm waar kenners van dromen.
De ‘Johanna Hendrika’ werd als bouwnummer 75 in 1896 bij Rijkee & Co. (Katendrecht) in slechts 5 maanden gebouwd voor wed. C. Kolff & Zn te Middelharnis, voor de beugvisserij op de Noordzee en de IJslandse wateren. De eerste reis begon in oktober van dat jaar en op 1 november werd de eerste verse vis afgeleverd bij de visafslag in IJmuiden. In 1916 werd het schip omgebouwd tot haringlogger en voer het vanuit Scheveningen. In 1930 ging het schip naar Oostende en 1934 naar Noorwegen als motorvrachtscheepje.
Historische context
De zogenaamde ‘grote visserij’ bestond uit de haringvisserij en de beugvisserij. De haringvisserij werd uitgeoefend met de vishoeker en de haringbuis en later met loggers, een scheepstype afgeleid van de Franse lougre. In het haringseizoen zeilden die naar zee en lagen aan de vleet, een lang, groot fijnmazig net waar de haring in zwom. Buiten het haringseizoen werden de schepen opgelegd.

De beugvisserij op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse rivierdelta en de Noordzee tot de Doggersbank ging het hele jaar door. Het woord beug verwijst naar het vistuig dat het schip gebruikte — de beuglijn: een lange lijn met zijlijnen en haken die in een boog (beug) vanaf het schip over de zeebodem werd gelegd. Ze werd uitgevoerd door de zeegaande hoekers, bezanen en gaffelaars. Bijzonderheid was dat met deze schepen de vangst zo veel mogelijk levend aan de afslag werd gebracht: ze waren daarom voorzien van een bun.
Na de Franse overheersing in de 19e eeuw, werd de beugvisserij overgenomen door beugsloepen — chaloupe in het Frans. Aanvankelijk korte gedrongen scheepjes, maar gaandeweg snelle grotere schepen en uiteindelijk schoener getuigd. Ze voeren het hele jaar ‘om de noord’ om kabeljauw te vissen en in de bun levend aan de afslag te brengen. Daarvoor moesten ze snel kunnen zeilen.
Beugsloepen zetten een hoekwant uit bestaande uit kilometerslange lijnen met daaraan korte zijlijntjes (sneuen) met een haak met aas. Als aas werd vaak levend meegevoerde rivierprik gebruikt. De beugvisserij vond plaats vanuit havens als Rotterdam, Maassluis, Pernis (fam. Speelman), Vlaardingen (fam. Hoogendijk), Middelharnis (fam. Kolff en fam. Slis) en Scheveningen. De schepen werden gebouwd op twee innovatieve werven in Rotterdam: Rijkee & Co. en Bonn & Mees.
Bron: eigen nieuwsgaring en Reederij Oosterschelde.
Beeld: Reederij Oosterschelde

