Bouwers en Zeelui
Replica’s van beroemde schepen, laat staan het in de vaart houden ervan, zijn zelden een lang leven beschoren. Spiegel der Zeilvaart-columnist Pharos vraagt zich af hoe dat komt.
Kortgeleden kwam in het nieuws dat de Belgica gered moest worden.
De Belgica, eigenlijk de Nieuwe Belgica, is een replica van het houten expeditieschip waarmee de Belgische ontdekkingsreiziger Adrien de Gerlache als eerste, tien jaar vóór Scott en Shackleton (Amundsen was bij De Gerlache aan boord), overwinterde op Antarctica. Hij kwam vast te zitten in het ijs. Met negentien man trotseerde hij scheurbuik, duisternis en kou, en dik een jaar later was hij weer mét de Belgica terug in Antwerpen.
De bouw van de Belgica-replica op ware grootte begon jaren geleden onder leiding van non-profitorganisatie De Steenschuit. Het project bood kansarme jongeren de mogelijkheid om houtbewerking te leren en zo nieuwe vaardigheden te ontwikkelen: een sociaal initiatief dat maritiem erfgoed koppelde aan maatschappelijke vooruitgang.
Met succes, maar de tijden veranderen, het geld is op en De Steenschuit ziet nu meer toekomst in andere beroepen dan houtbewerker. Einde Belgica.
Lessen uit het verleden
En nu luidt men dus de noodklok. Want het zo’n prachtig stuk nationaal erfgoed en je kunt er nog zoveel mee doen! Het schip zou bij uitmuntendheid geschikt zijn als opleidingsschip of voor zeilvracht. De Belgische marine had er een oogje op, maar dat vertroebelde door politieke lamlendigheid; de Hogere Zeevaartschool zag op tegen de kosten van de afbouw, enzovoort. Nu staat de onaffe romp van goed veertig meter lengte in een loods te verpieteren. Alles in prima staat, maar zonder afbouw sneeft het project, en die afbouw gaat nog enkele miljoenen Euro’s kosten. En de New Belgica kan op bijzonder veel sympathie rekenen, maar sympathie is niet hetzelfde als geld.
Het nieuws deed me erg denken aan de geschiedenis van de Delft. Ook al zo’n enorm project: de herbouw van het grootste linieschip dat Nederland heeft gehad. Die herbouw begon al in 2001. Ruim zeventien jaar later, er stond alleen nog maar een spantenraam, ging de boel failliet. Ook bij de Delft werd hoog opgegeven van het leer-werktraject, en werd door gepassioneerde vrijwilligers veel werk verzet. Het mocht niet baten.
Critici hadden toen al lang hun oordeel klaar: waarom zo megalomaan? Krijg je meer subsidie en betalende bezoekers omdat je de grootste hebt? En wat is iconisch? Ook de Batavia en de Zeven Provinciën waren iconisch, maar de Zeven Provinciën kwam evenmin af en de Batavia gaat na een ultrakorte glorietijd en een eindeloos voortslepend bijna-stervensproces de kant op.
Kunnen we ook iets léren uit het verleden? Het lijkt er niet op. Want de belangrijkste vraag, blijkt telkens weer: wat doe je met zo’n schip als het af is? En die wordt veel te weinig gesteld.
Gerald de Weerdt, de bouwmeester van de replica van Willem Barentsz’ poolschip de Witte Swaen, vertelde me ooit dat hij alleen aan dat project begonnen was omdat het klein genoeg was om het na afbouw succesvol te exploiteren. Hij had gelijk; het bewijs ligt in Harlingen.
Dat is vooruitzien, maar de meeste mannen (altijd mannen) die aan zo’n schip beginnen, zijn even blijmoedig als bijziend en kijken niet verder dan de horizon van de bouw zelf. Dát is ook wat ze het meest interesseert, want in wezen zijn het landrotten: prima met hamer en beitel, of een brandende strobos en een puts water om een gang in de vorm te dwingen, maar geef ze een zeekaart en een sextant, en ze zijn meteen hulpeloos.
Bouwers en zeelui
Voor succes heb je bij zo’n project twee typen mensen nodig: de bouwers en de zeelui. En, anders dan de Boeddha leert: de weg zelf is in dit geval niet het doel, maar het doel is de weg. Wat er achter de horizon van de afbouw ligt is wat telt voor overleven, en dat bepalen niet de bouwers, maar de zeelui. Die moeten er heil in zien om met zo’n schip het water dun te varen, en voldoende middelen, vracht en mensen aan kunnen trekken om een en ander te bekostigen. Pas als dat in kannen en kruiken is kun je met de bouw beginnen.
Werfbazen weten dat. Die beginnen alleen aan een nieuw schip als ze het al verkocht hebben of zeker weten dat het zijn geld gaat opbrengen. Ik ken zelfbenoemde werfbazen en replicabouwers die daar hun neus voor ophalen. Zo bezeten zijn ze van hun erfgoedmissie, dat ze al hun ziel en zaligheid in de bouw steken, maar hun schouders ophalen als ter sprake komt wat er na de afbouw met het schip moet gebeuren. Grote woorden over het ambacht, de kennis, het plezier, de maatschappelijke doelen en het historisch besef, maar verantwoordelijkheid voor de toekomst, homaar.
Dat kun je passie noemen, ik vind het minachting.
De replica van de Zeven Provinciën, de Delft of de Belgica is geen zandmandala die je met een veeg van je hand weer ongedaan maakt en waarvan enkel de herinnering aan schoonheid en vervulling van beklijft.
Het is een bijna levend iets, een entiteit die je met respect bejegent en verzorgt. Elke zeevarende zal dat beamen, en niet alleen omdat zijn of haar leven ervan afhangt. Het wordt tijd dat de bouwers daar ook eens over nadenken. Bezint, eer gij begint.
Bron: een column van Pharos in de Spiegel der Zeilvaart.
Foto: de afgebouwde romp van de Belgica in de loods.