Zeilvracht is op Sunda Kelapa nog heel gewoon
De havenkade van Sunda Kelapa, met op de achtergrond de wolkenkrabbers van de Indonesische hoofdstad Jakarta, ligt vol houten schepen. Het zijn schoeners, zeilschepen met gladde boorden. Ze vervoeren stukgoed. Andere tijden in het heden.
In 1619 verovert de Nederlander Jan Pieterszoon Coen het gebied op de Portugezen, die er dan al jaren handel drijven. Hij noemt de stad Batavia. Meer dan 300 jaar later, na de onafhankelijkheid in 1950, noemen de Indonesiërs de stad Jakarta. De oude haven krijgt de naam Sunda Kelapa (‘kokos van Soenda’), als eerbetoon aan de geschiedenis van vóór de koloniale tijd.
Al die jaren lijkt er weinig veranderd. De haven ligt nog steeds vol indrukwekkende, handgemaakte Buginese schoeners (pinisi’s), traditionele houten tweemast-zeilschepen uit Sulawesi. Ze vervoeren handelswaar tussen de Indonesische eilanden, zoals zakken rijst, meel, cement, hout en ander stukgoed. Het laden en lossen gebeurt grotendeels met de hand, vaak op blote voeten en zonder moderne hulpmiddelen.
Hoge boegen
De bouwkennis van de schoeners gaat van generatie op generatie: er zijn geen bouwtekeningen en alles gaat zonder spijkers. Hun vorm lijkt op een Chinese jonk, waarbij de boeg een scherpe hoek met de waterlijn maakt. De pinisi heeft doorgaans twee masten met een schoenerzeilvoering, inclusief topzeilen en drie fokken. Iedere dag liggen er wel 100 aangemeerd met tropisch hardhout uit Kalimantan en Zuid-Sumatra. Ze zijn vaak indrukwekkend, met hoge boegen en kleurrijke beschilderingen.
Ook tref je er de layar bugis, een andere variant van de traditionele Buginees-Makassaarse houten zeilschepen. Vergelijkbaar met de pinisi, maar soms met een iets andere tuigage of bouwstijl. Verder zie je ook veel kleinere houten boten, vaak gebruikt door vissers of als pendeldienst tussen de grotere schepen en de kade. Die boten zijn essentieel voor het laden en lossen van goederen.
Werkezels
Met veel geschreeuw wordt een volgend schip gelost. Iele mannetjes lopen balancerend over houten loopplanken tussen de gangboorden af en aan met balken van wel vijf meter lengte in hun nek geplant. Even verderop draven mannen met zakken kunstmest en cement van 40 kilo op hun schouders: de Nederlandse arbodienst zou ervan gruwelen.
Tonnen en nog eens tonnen goederen van allerlei slag gaan over de pezige schouders van lokale werkezels, die geen oog lijken te hebben voor de buitenlandse toerist op de kade. Maar wat wil je ook bij een dagloon van twee euro …
Voor een habbekrats peddelt een vriendelijke oude baas je langs de prachtige houten schepen. Misschien is zo’n tochtje nog wel indrukwekkender dan een bezoek aan een maritiem museum. Je ziet vergane glorie die niet is vergaan.
Bron: een artikel van Marius Bremmer in de Schuttevaer (alleen voor abonnees).
Foto: ©Marius Bremmer